Benadeling van schuldeisers in internationaal verband: is de Nederlandse rechter bevoegd? Hoge Raad 3 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1223
Hoge Raad 3 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1223
Afgelopen vrijdag heeft de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2020:1223) geconcludeerd dat de Nederlandse rechter niet bevoegd was om van de vordering van een curator op BNP Paribas Fortis N.V. (hierna: Fortis) kennis te nemen. [1] Het ging om een zgn. Peeters/ Gatzen-vordering. Dat is een vordering met een ‘hybride’ karakter omdat deze op het snijvlak ligt van de onrechtmatige daad en het faillissementsrecht. Zo’n vordering strekt tot schadevergoeding uit onrechtmatige daad en wordt ingesteld door de curator jegens een derde die betrokken is bij benadeling van de gezamenlijke schuldeisers door de gefailleerde in hun verhaalsmogelijkheden, ook al komt een dergelijke vordering niet aan de gefailleerde zelf toe.
Over de vraag onder welke Europese verordening valt, [2] bestaat sinds 6 februari 2019 reeds meer duidelijkheid. De Hoge Raad had hierover prejudiciële vragen gesteld aan het HvJ EU.
Op 6 februari 2019 oordeelde het HvJ EU namelijk dat de Peeters/Gatzen-vordering onder het bereik van de EEX-Vo valt en dus niet onder de Insolventieverordening. De Hoge Raad boog zich over de vraag waar de ‘plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan’ in de zin van art. 5 (3) EEX-Vo is gelegen en in het bijzonder wat het ‘Erfolgsort‘ ingeval van financiële schade is. De uitspraak van afgelopen vrijdag van de Hoge Raad betrof de voortzetting van het geding in cassatie na de prejudiciële beslissing van het Hof van Justitie van de EU (HvJEU) van 6 februari 2019 (zaak C-535/19).
Het benadelen van schuldeisers kon nu worden aangemerkt als onrechtmatig handelen van Fortis jegens de gezamenlijke schuldeisers. Dit handelen bestond in het zonder meer meewerken aan de opnames in contanten door een betrokkene van een in Maasmechelen, België bij Fortis aangehouden zichtrekening van de failliete vennootschap, met als gevolg dat het tegoed op die rekening als verhaalsobject was verdwenen. De Hoge Raad stelde afgelopen vrijdag in dat verband vast dat de schade ‘aanvankelijk’ in België was ingetreden.
In het kader van de vraag naar de internationale bevoegdheid bij een onrechtmatige daad zijn de begrippen Erfolgsort en Handlungsort van belang. Het begrip ‘plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan’ doelt zowel op de plaats waar de schade is ingetreden (‘Erfolgsort’) als op de plaats van de gebeurtenis die met de schade in oorzakelijk verband staat (‘Handlungsort’).
Het stond vast dat € 550.000,- van de zichtrekening was opgenomen in het filiaal van Fortis in Maasmechelen, België. Het ‘Handlungsort’ was in België gelegen en kon daarom niet leiden tot internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter.
Het ‘Erfolgsort’ is volgens de Hoge Raad niet in Nederland gelegen op de enkele grond dat de schuldeisers in Nederland financiële schade hebben geleden. Andere aanknopingspunten met Nederland hoeven in deze zaak niet te worden onderzocht. Omdat de schade door de Hoge Raad beoordeeld wordt als een gevolg van de aanvankelijk in België ingetreden schade, is de slotsom dat de Nederlandse rechter niet internationaal bevoegd is om van de vordering van de curator kennis te nemen.
Internationale aspecten? Laat u (tijdig) adviseren
Voor u als cliënt is het, kortom, van groot belang om kritisch na te gaan wanneer voor het eerst en waar de (financiële) schade is ingetreden voordat de zaak wordt aangebracht bij de Nederlandse rechter. Het internationale recht is een complex dossier. Laat u dan ook tijdig adviseren en bijstaan door deskundigen op dat gebied.
Heeft u vragen over de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter in uw zaak en/of wenst u bijstand in internationale kwesties? Dan kunt u contact opnemen met onze advocaten Edita Tesnjak en Richard Blauwhoff.
[1] HR 3 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1223
[2] Verordening (EG) 44/2011 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken en Verordening (EG) 1346/2000 betreffende insolventieprocedures. Op 26 juni 2017 is een nieuwe versie van de Insolventieverordening in werking getreden (Verordening (EU) 2015/848 betreffende insolventieprocedures (herschikking)). De prejudiciële vragen van de Hoge Raad betreffen de ‘oude’ Insolventieverordening.
Meer interessante artikelen lezen?
- Wat verandert er per 1 januari 2025 voor de zzp’er en de opdrachtgever?
- Waar moet ik aan denken bij een vaststellingsovereenkomst?
- Drankmisbruik op Kerstborrels: Arbeidsrechtelijke gevolgen en juridische perspectieven
- Effectief Advies voor Werkgevers bij Disfunctionerende Werknemers: Opbouw van een Verbetertraject en Dossier
- Ontslag op staande voet, wat nu?