Uitsluitingsclausule naar buitenlands erfrecht naar aanleiding van de uitspraak van het Gerechtshof van 25 juni 2020
Of er sprake is van een geldige uitsluitingsclausule, kan meebrengen dat de rechter zich ook moet verdiepen in het buitenlandse erfrecht, zo blijkt uit een recente uitspraak over deze materie.
Op 25 juni 2020 heeft het Hof ’s-Hertogenbosch een uitspraak gedaan in een zaak die twee Duitse ex-echtgenoten betrof. Het huwelijk was op 28 december 1994 in Duitsland voltrokken maar partijen hadden zich in november 2008 in Nederland gevestigd. Er waren geen huwelijkse voorwaarden. Dit betekende dat naar Nederlands IPR aanvankelijk de Duitse Zugewinngemeinschaft (door het hof getypeerd als een ‘finaal verrekenstelsel’) van toepassing was op het huwelijksvermogensregime (artikel 4 lid 2 Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978) maar vanaf de vestiging in Nederland het Nederlands wettelijk stelsel van toepassing was geworden (overeenkomstig artikel 7 lid 2 van dit verdrag). In 2016 was de moeder van de vrouw overleden en haar nalatenschap opengevallen.
Volgens de vrouw was sprake van een rechtsgeldig Duits testament met een rechtsgeldige uitsluitings- en langstlevende clausule in het testament van haar moeder. De man bestrijdt dit en beroept zich op artikel 1:94 lid 1 (oud) BW. Het hof stelt vast dat de nalatenschap van de moeder van de vrouw is opengevallen op een moment dat Nederlands recht van toepassing is en overweegt ook dat er geen sprake is van een uitsluitingsclausule naar het Duitse erfrecht.
Ingevolge artikel 1:94 lid 1 BW (oud) vallen goederen die eén van de echtgenoten krachtens erfrecht verkrijgt inderdaad in de gemeenschap van goederen, met uitzondering van goederen waarbij bij uiterste wilsbeschikking van de erflater is bepaald dat zij buiten de gemeenschap vallen krachtens een uitsluitingsclausule (artikel 1:94 lid 2 sub a BW). De erflater of schenker zal op dit rechtsgevolg echter niet altijd bedacht zijn geweest, vanwege onbekendheid met het Nederlandse wettelijke stelsel of met de uitsluitingsclausule.
In deze zaak staat de geldigheid van de uitsluitingsclausule centraal. Het hof boog zich over de vraag of de woorden ‘allein erben‘ in het testament van haar moeder als zodanig moesten worden begrepen. Volgens het hof had de moeder van de vrouw de verkrijging echter niet (eenduidig) als ‘Vorbehaltsgut’ aangemerkt, zodat niet van een uitsluitingsclausule kon worden uitgegaan. Dat was wel vereist naar Duits recht. Bovendien suggereert het hof dat het Duitse recht ook de mogelijkheid kent om door middel van een Ehevertrag een gemeenschap van goederen overeen te komen. Niet geheel duidelijk is waarom die mogelijkheid wordt genoemd. Betekent dit dat haar moeder in ieder geval erop bedacht had kunnen zijn dat het goed in de gemeenschap zou vallen en/of had het op de weg van de echtgenoten gelegen om huwelijkse voorwaarden overeen te komen?
Het hof verwijst naar de uitspraak van de Hoge Raad van 17 februari 2017 waarin de Hoge Raad de eventuele mogelijkheid van een materieelrechtelijke correctie lijkt te hebben aanvaard. De vrouw had in dat arrest de Italiaanse nationaliteit en de man de Nederlandse nationaliteit. Partijen trouwden in 1968 in Nederland en op hun huwelijksvermogensregime was het Nederlandse recht van toepassing. De vrouw had al voor het huwelijk onroerend goed in Italië geërfd van Italiaanse familieleden. Naar Italiaans huwelijksvermogensrecht zouden de onroerende zaken buiten de huwelijksgoederengemeenschap vallen.
Het hof herinnert er in de ‘Duitse’ zaak onder verwijzing naar deze uitspraak van de Hoge Raad aan dat de enkele omstandigheid dat het op de erfrechtelijke verkrijging toepasselijke buitenlandse recht niet de algehele gemeenschap van goederen kent in elk geval onvoldoende is. Bedacht moet worden dat de algehele gemeenschap uitzonderlijk is.
Het hof lijkt verder impliciet aansluiting te zoeken bij de kennelijke wil van de erflater [1] althans bij zijn mogelijkheden om kennis te nemen van het Nederlands wettelijk stelsel. Mag redelijkerwijs worden aangenomen dat de erflater niet heeft gewenst dat die zaken door huwelijk zouden komen te vallen in de gemeenschap van goederen?
Op de echtgenoot die zich op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid beroept, rust de stelplicht en bewijslast van de daartoe redengevende feiten en omstandigheden, aldus het hof.
Van Yperen-Groenleer wijst in dit kader tevens op artikel 10:9 en 10:11 BW, welke bepalingen van toepassing zijn indien het Nederlandse huwelijksvermogensrecht is aangewezen door het commune internationaal privaatrecht. In artikel 10:9 BW is het fait-accompli beginsel neergelegd. Met een beroep op dit beginsel zouden de legitieme verwachtingen van erflater of schenker kunnen worden beschermd. Ook beschrijft zij de mogelijkheid van analoge toepassing van artikel 10:11 BW, de zogenaamde Lizardi-regel. De gedachte is dat aan erflater of schenker het Nederlandse recht niet kan worden tegengeworpen indien hij niet wist en ook behoorde te weten, dat de nalatenschap of de gift naar vreemd recht een uitsluitingsclausule behoefde. [2] Omdat de uitsluitingsclausule echter volgens het hof niet geldig is, gaat het hof op die argumenten hier niet nader in.
In lijn met de uitspraak van de Hoge Raad wijst het hof er wel op dat eén factor die van belang kan zijn is om na te gaan of de buitenlandse erflater bedacht zijn geweest op toepasselijkheid van het Nederlandse huwelijksvermogensrecht en de gevolgen daarvan. Een ander punt is of redelijkerwijs worden aangenomen dat de erflater niet gewenst heeft dat de door hem nagelaten zaken door het huwelijk zouden komen te vallen in een gemeenschap van goederen. Daarmee is de kous echter niet af. Tevens kan blijkens de uitspraak van de Hoge Raad uit 2017 van belang kan zijn of de echtgenoten redelijkerwijs in staat zijn geweest om door het opmaken van huwelijkse voorwaarden ervoor te zorgen dat die goederen overeenkomstig de (veronderstelde) wil van de erflater niet door boedelmenging in een gemeenschap vallen. Die mogelijkheid voor de echtgenoten om naar Duits recht een Ehevertrag aan te gaan wordt door het hof wel genoemd maar niet verder uitgediept.
Indien u de uitspraak van het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch van 25 juni 2020 wenst na te lezen, dan kunt u de uitspraak downloaden middels de volgende knop.
[1] E.N. Frohn, De uitsluitingsclausule in IPR-perspectief, in: H.F.G. Lemaire & P. Vlas (red.), Met recht verkregen. Liber amicorum I.S. Joppe, Deventer: Kluwer 2002, p. 57-69.
[2] Schnackers, Tijdschrift Erfrecht, de uitsluitingsclausule in internationale gevalen, afl.4, 2017 onder verwijzing naar Van Yperen-Groenleer, De uitsluitingsclausule in internationaal perspectief, Tijdschrift Relatierecht en Praktijk 2013, afl. 8, p. 347-352.
Onze expertise delen wij met u
Gegeven de huidige complexiteit en de veelvoud aan regelingen is het derhalve raadzaam om u zowel privé als zakelijk bij te laten staan door een advocaat die de weg weet te vinden in het IPR wanneer uw zaak internationale aspecten kent of wanneer u dat vermoedt.
De advocaten van Vallei Advocaten en Mediators kunnen u dankzij deze specifieke expertise helpen om op een laagdrempelige manier de weg te vinden in het ‘oerwoud’ van internationale, Europese en nationale regelingen.
Vallei Advocaten staat u graag met raad en daad ter zijde bij al uw vragen over het IPR. Blijkt na onze analyse dat inschakelen van een buitenlandse deskundige aangewezen is, dan kunnen wij in overleg met u de mogelijkheden bespreken en/of doorverwijzen.
Bij ons kantoor is taalkennis aanwezig van het Engels, Frans, Duits, Spaans, Portugees en Servo-Kroatisch.
Meer interessante artikelen lezen?
- Waar moet ik aan denken bij een vaststellingsovereenkomst?
- Drankmisbruik op Kerstborrels: Arbeidsrechtelijke gevolgen en juridische perspectieven
- Effectief Advies voor Werkgevers bij Disfunctionerende Werknemers: Opbouw van een Verbetertraject en Dossier
- Ontslag op staande voet, wat nu?
- Vaststellingsovereenkomst en ontslag