Art. 8 Rome I en het toepasselijke recht bij individuele arbeidsovereenkomsten
Hoge Raad 29 mei 2020
Het geschil betrof in deze zaak een arbeidsovereenkomst tussen een Turkse luchtvaartmaatschappij en een Nederlands ingezetene met de Turkse nationaliteit die voor de luchtvaartmaatschappij werkte als (co-)piloot. De Turkse luchtvaartmaatschappij zei de arbeidsovereenkomst met de piloot op. Aan de opzegging van de arbeidsovereenkomst had de Turkse luchtvaartmaatschappij ‘economische omstandigheden’ naar Turks recht ten grondslag gelegd. Dit was ontoereikend om de arbeidsovereenkomst op te zeggen naar Nederlands recht, maar naar Turks recht kon de opzegging prima door ‘de juridische beugel’.
De piloot verzocht de kantonrechter om de opzegging van zijn arbeidsovereenkomst te vernietigen, de arbeidsovereenkomst geldig te verklaren en zijn salaris doorbetaald te krijgen. De kantonrechter ging daarin mee en wees de vordering van de piloot toe.
Ook het hof wees de vordering toe. Daarbij ging het hof (gelukkig) uitgebreider in op de wijze hoe het toepasselijk recht nu moest worden vastgesteld. Het ging daarbij in beginsel om een aantal ‘getrapte’ conflictregels uit de Rome I-Verordening. Conflictregels zijn regels van internationaal privaatrecht die het toepasselijk recht op een bepaalde rechtsverhouding, zoals een individuele arbeidsovereenkomst, aanwijzen.
Getrapte regeling van conflictregels
Uitgangspunt in de Rome I-Verordening is dat, wanneer er geen sprake is van een (geldige) rechtskeuze, het recht van het land waar gewoonlijk de arbeid verricht wordt, van toepassing is (artikel 8 lid 1 Rome I-Verordening). Zeker in sectoren zoals het internationaal transport (internationaal wegvervoer) en de luchtvaart, maar ook bijvoorbeeld in het toerisme en in de energiesector, is de plaats waar de arbeid ‘gewoonlijk’ wordt verricht niet altijd eenvoudig vast te stellen. Immers, werknemers werken en overnachten in verschillende landen en aan hen wordt soms ook vanuit verschillende landen het salaris uitbetaald. Het kan dan voor werkgevers soms aanlokkelijk lijken om een voor de werknemer minder gunstig arbeidsrecht aan te wijzen als het land waar de arbeid gewoonlijk verricht wordt. Toch houdt de verordening ook met dit risico rekening.
Artikel 8 lid 2 Rome I-Verordening verwijst namelijk naar het recht van het land waar, of bij gebreke daarvan, van waaruit de werknemer ter uitvoering van de overeenkomst gewoonlijk zijn arbeid verricht als er geen rechtskeuze is opgenomen. Kort gezegd komt het erop neer dat het begrip ‘het land waar de werknemer ter uitvoering van de overeenkomst gewoonlijk zijn arbeid verricht’ nogal ruim mag worden uitgelegd, dit mede in verband met de bescherming van de belangen van de werknemer.
Het Hof van Justitie stelde in het arrest Schlecker van 12 september 2013 (C-64/12) vast dat deze plaats van gewoonlijke tewerkstelling als criterium opzij moet worden gezet indien de overeenkomst nauwer verbonden is met een ander land (een kennelijk nauwere band). De rechter moet rekening houden met alle omstandigheden die de arbeidsbetrekking kenmerken, waarbij belangrijke betekenis toekomt aan de vraag in welk land de werknemer belastingen en heffingen betaalt en in welk land hij is aangesloten bij sociale zekerheidsregelingen. Ook moet de rechter rekening houden met criteria betreffende de vaststelling van het salaris en de andere arbeidsvoorwaarden. De Hoge Raad heeft op 23 november 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2165) hieraan toegevoegd dat het oordeel over de kennelijk nauwere band motivering behoeft: “Daaruit moet volgen waarom uit het geheel der omstandigheden blijkt van een kennelijk nauwere band met dat andere land die rechtvaardigt dat een uitzondering wordt gemaakt op het uitgangspunt van toepasselijkheid van het recht van het gewoonlijke werkland“.
Indien het toepasselijke recht ook in dat geval niet kan worden vastgesteld, wordt de overeenkomst in principe beheerst door het recht van het land waar zich de vestiging bevindt die de werknemer in dienst heeft genomen, zo bepaalt artikel 8 lid 3 Rome I-Verordening.
Tot slot kan men, in het kader van deze ‘getrapte’ regeling van conflictregels, terugvallen op artikel 8 lid 4 Rome I-Verordening. Daar ging het om in de casus welke werd voorgelegd aan de Hoge Raad en in dit artikel wordt besproken.
Werknemers kunnen ook een bepaalde internationale rechtsbescherming ontlenen aan artikel 9 Rome I-Verordening, dat ruimte biedt om voorrangsregels toe te passen van Nederlands recht. Denk bijvoorbeeld aan verplichte deelneming in een pensioenregeling om concurrentie tussen werkgevers op arbeidsvoorwaarden te voorkomen. Bepalingen van bijzonder dwingend recht zijn bepalingen aan de inachtneming waarvan een land zoveel belang hecht voor de handhaving van zijn openbare belangen zoals zijn politieke, sociale of economische organisatie, dat zij moet worden toegepast op elk geval dat onder de werkingssfeer ervan valt, ongeacht welk recht overeenkomstig deze verordening overigens van toepassing is op de overeenkomst (artikel 9 Rome I-Verordening).
Het arrest van de Hoge Raad ging dan ook niet, althans niet direct, om een beroep op de toepassing van voorrangsregels op grond van artikel 9 Rome I-Verordening. Wat centraal stond was de toepassing van de verwijzingsregel van artikel 8 lid 4 Rome I-Verordening. De werknemer beriep zich aldus op een kennelijk nauwere band met Nederland die de rechtskeuze voor het Turkse recht kon doorkruisen.
De Turkse luchtvaartmaatschappij kwam met een hele rits aan argumenten om te bewijzen dat toch echt het Turkse recht van toepassing was. Daartoe werd onder meer aangevoerd (a) dat de luchtvaartmaatschappij belasting betaalde in Turkije, (b) dat de luchtvaartmaatschappij sociale zekerheidspremies afdroeg in Turkije, en (c) dat het salaris van de luchtvaartmaatschappij en haar andere arbeidsvoorwaarden waren vastgesteld in overeenstemming met Turkse wet- en regelgeving.
Artikel 8 lid 4 Rome I-Verordening biedt ruimte om ook daarop een uitzondering te maken en het recht van het in lid 2 of 3 bedoelde land alsnog opzij te kunnen zetten. Indien namelijk ‘uit het geheel van de omstandigheden’ blijkt dat de overeenkomst juist een kennelijk nauwere band heeft met een ander land, is het recht van dat andere land van toepassing. Het gaat erom dat ‘alle omstandigheden’ worden meegewogen (vgl. ook het arrest Schlecker, C-64/12 van het Europese Hof van Justitie). Aan de lijn die het Hof van Justitie heeft uitgezet, houdt ook de Hoge Raad in dit arrest vast. Volgens de Hoge Raad had het hof niet alle (relevante) omstandigheden meegewogen. Belangrijke factoren bij het vaststellen van die ‘kennelijk nauwere band’ kunnen volgens de Hoge Raad zijn in welk land de werknemer belastingen en heffingen op inkomsten uit arbeid betaalt, in welk land hij is aangesloten bij de sociale zekerheid alsmede de verschillende pensioen-, ziektekostenverzekerings- en invaliditeitsregelingen. Bij het ‘geheel der omstandigheden’ dat van belang is om die ‘kennelijk nauwere band’ vast te stellen, kan volgens de Hoge Raad verder gedacht worden aan criteria betreffende de vaststelling van het salaris van de werknemer maar ook aan andere arbeidsvoorwaarden die duiden op die ‘kennelijk nauwere band.’
Volgens het cassatiemiddel (het bezwaar van eiser in cassatie tegen de uitspraak in hoger beroep) had het hof verzuimd om bij zijn oordeel te betrekken dat uit het geheel van de omstandigheden blijkt dat de arbeidsovereenkomst een kennelijk nauwere band heeft met Turkije dan met Nederland. De Hoge Raad wijst als relevante omstandigheden aan bij het aanleggen van die toetsingsmaatstaf aan (i) het land waar de werknemer belastingen en heffingen op inkomsten uit arbeid betaalt, (ii) het land waar hij is aangesloten bij de sociale zekerheid en de verschillende pensioen-, ziektekostenverzekerings- en invaliditeitsregelingen, en (iii) de criteria betreffende de vaststelling van het salaris en de andere arbeidsvoorwaarden.
Volgens de Hoge Raad had het hof, kortom, verzuimd om voldoende kenbaar in zijn beoordeling te betrekken enkele essentiële factoren en omstandigheden waaraan bij de toepassing van de exceptie van artikel 8 lid 4 Rome I-Verordening belangrijke betekenis toekomt. Om die reden vernietigt de Hoge Raad het arrest van het hof en verwijst het de zaak door om alsnog de juiste maatstaf aan te leggen bij het vaststellen van die ‘kennelijk nauwere band’ van de arbeidsovereenkomst met Nederland.
Internationale transportsector, luchtvaart, toerisme of energiesector? Laat u adviseren omtrent het toepasselijke recht!
Vragen over welk recht van toepassing is op de arbeidsovereenkomst, zullen zich vooral voordoen wanneer werknemers in verschillende landen werkzaam zijn. In de praktijk zien wij dit bijvoorbeeld veel voorkomen in sectoren zoals de internationale transportsector, de luchtvaart, de toerismebranche en in de energiesector.
Problemen kunnen zich voordoen wanneer werknemers zich beroepen op een rechtsbescherming die het toepasselijke recht niet aan hen biedt. Een rechtskeuze kan dan een oplossing zijn. Overigens geldt dat zelfs wanneer een bepaald buitenlands recht van toepassing is, soms toch Nederlands arbeidsrecht van toepassing kan zijn op de gehele arbeidsovereenkomst of op onderdelen daarvan.
De vraag welk recht van toepassing is op de individuele arbeidsovereenkomst en op welke dwingende bepalingen of voorrangsregels de werknemer zich kan beroepen op grond van artikel 9 Rome I-Verordening, is ingewikkelde materie. Laat u tijdig adviseren door onze advocaten. Wegens de expertise van onze advocaten op het gebied van het IPR en het arbeidsrecht, kunnen wij snel schakelen, u van deugdelijk advies voorzien en u deskundig bijstaan in procedures.
Bij ons kantoor is taalkennis aanwezig van het Engels, Frans, Duits, Spaans, Portugees en Servo-Kroatisch.
Meer interessante artikelen lezen?
- Waar moet ik aan denken bij een vaststellingsovereenkomst?
- Drankmisbruik op Kerstborrels: Arbeidsrechtelijke gevolgen en juridische perspectieven
- Effectief Advies voor Werkgevers bij Disfunctionerende Werknemers: Opbouw van een Verbetertraject en Dossier
- Ontslag op staande voet, wat nu?
- Vaststellingsovereenkomst en ontslag